Ze voelde de irritatie opwellen in lichaam, haar onderbuik, haar aderen. Hij was alweer te laat. Elke week hetzelfde liedje: zij kwam tien minuten te vroeg, hij tien minuten te laat. Hierdoor moest ze twintig minuten spenderen in de witte wachtkamer, die werd verlicht door de ziekmakende kleur van tl-buizen. Vergezeld door kapotte mensen met hun eigen problemen: depressies, overleden ouders, verslavingen. Soms zag ze gele ogen, drukke kindjes die kwamen voor een observatieuurtje, kwade tieners, en heel af en toe huilde er iemand, maar ze zag vooral het langzaam breken van mensen die het ook echt niet meer wisten.
Ze verloor zichzelf vaak in dit soort observaties en wanneer de therapeut kwam en haar naam zei, Elsa, duurde het even voordat het tot haar doordrong dat zij degene was die zo heette. Ze liep hem achterna, naar zijn kamer, die zich helemaal aan het einde van de met lelijke kunst behangen gang bevond. Hij liep altijd voor haar, en in dat minuutje lopen vond ze dat hij leek op de mensen in de wachtruimte. Hij keek naar de grond. Hij zweeg. Misschien omdat hij voelde dat ze niet wilde praten.
Hij plofte neer in de grote stoel. Zij ging zitten in de stoel die ertegenover stond. Met een kladblok in zijn hand vroeg hij: Zo, Elsa, hoe gaat het ermee?
Wel goed hoor.. Een fluisterstem. Ze herkende het geluid zelf nauwelijks.
Ja? Dat is fijn. Kun je vertellen wat er goed gaat?
Ze keek naar haar koffie. Maakte figuurtjes met het schuim en het lepeltje (hierom nam ze altijd cappuccino. Dan kon ze langer wegkijken). Wolkjes. Bubbels verdelen over de linker- en de rechterkant van het bekertje. Er kwamen geen woorden. Er lagen verhalen op het puntje van haar tong, maar het laatste beetje kracht, de kracht om klanken te produceren, de kracht om alles in haar hoofd ook werkelijk uit te spreken, vond ze niet. Ze was zo moe. Ze wilde alleen maar slapen. Ze wilde stil zijn en schreeuwen. Stil zijn! Schreeuwen! Haar stilte was de schreeuw, maar er was niemand om te horen. Ze was zo moe. En dus zeiden ze niets, de therapeut en de vrouw die vocht tegen de stilte. Drie kwartier lang. Een angstaanjagende situatie.
Het was altijd een opluchting om het gebouw uit te lopen. Frisse lucht. Dure geparkeerde autos. Een straat verder eindigen, in de drukke winkelstraat. Ze voelde de ziekheid uit zich stromen. Toch bleef de angst. Ze kon niet praten. Verdriet dat zo donker was dat ze niet in staat was het uit te drukken. Het had haar gevangen, omhuld. Onzichtbaar lijden.
En toen ontdekte ze iets anders.
Schrijven.